Piet Groenendijk studeerde orgel bij onder meer Cor Visser (Dordrecht) en Piet v.d. Kerkhoff (Rotterdam). Vanaf 1969 aan het Rotterdams Conservatorium bij Arie J. Keyzer. Eindexamen in 1975. Prijs van Uitnemendheid behaald in 1978.
Theoriestudie vanaf 1973 eveneens aan het Rotterdams Conservatorium. Docenten waren o.a. Ludwig Otten, Roel Riphagen en Jan Kleinbussink. Eindexamen in 1977.
Cantor-organist in Zwijndrecht-Groote Lindt (1971-1978) en in Diepenveen (1981-1992).
In 1976 aangesteld als docent muziektheoretische vakken aan het Rotterdams Conservatorium. Vanaf 2000 actief als medewerker ICT aan hetzelfde instituut. Hiertoe behoorde het ontwikkelen van oefen- en tentamenmateriaal voor gebruik op de computer en het beheer van de digitale leeromgeving. Tevens maakt hij deel uit van de examencommissie orgel van het Koninklijk Conservatorium te Den Haag.
Tot 1992 actief als organist en clavecinist, ook als basso continuo speler bij diverse koren en ensembles in binnen- en buitenland. Daarna is hij zich meer gaan concentreren op compositie. Sedert begin 2006 heeft hij het orgelspelen weer opgepakt en is hij de bespeler van het Vollebregt-orgel (1854) van de Sint-Genovevakerk te Breugel. Vanaf 2012 woonachtig in Zuidbroek (Groningen) en is werkzaam als freelance organist en als orgelmentor bij de Stichting Oude Groninger Kerken.
Groenendijk oefent een continuopartij, terwijl de orkestleden zich verkleden achter het orgel.
(Tekening van Annemarie Sonneveld)
Als componist is Piet Groenendijk autodidact. In zijn composities zijn enkele stijlen vertegenwoordigd, vanaf de “Symphony” uit 1989 werkt hij regelmatig met twaalftoonstechniek. Dit echter anders en “vrijer”, dan zoals in de school van Schönberg gebruikelijk was.
Bij Schönberg c.s. is deze techniek sterk contrapuntisch, Groenendijk kiest vooral het harmonische aspect als uitgangspunt. Daarmee sluit hij meer aan bij Alban Berg dan bij Schönberg of Webern.
Na de “Symphony” schreef hij nog in dit idioom “Four meditations”, “Ligaduras”,”Passingala”, “Chacony” en “Laudate”. In enkele latere werken (Nocturnes) hanteert hij een andere stijl.